O hoofd, vol bloed en wonden
Die ene zin, die door Bach werd opgenomen in de Mattheuspassion, blijft maar zingen in mijn hoofd: ‘O hoofd, vol bloed en wonden’. Mijn ontzag voor het lijden, het diepmenselijk lijden, lijkt zich ieder jaar dieper te wortelen in mijn hart en nieren. De vele verhalen die mensen met mij delen, draag ik met me mee. Ook mijn eigen verdriet weeft zich een weg door al die rafelige draden. Een jaar geleden wisten we dat we afscheid moesten nemen van mijn vader. Tien dagen na zijn overlijden op vier april, werd het Pasen. Dit jaar is Pasen vroeg en valt de stille week, de lijdensweek, samen met de herinneringen aan zijn laatste dagen.
Niet de woorden van hen die zeggen: ‘hou je vast aan de mooie herinneringen’ en ‘wees dankbaar voor de goede tijd die jullie samen hebben beleefd’ zijn tot troost, al vergeet ik de mooie momenten nooit en ben ik intens dankbaar voor wat gedeeld mocht worden.
Tot troost was vooral de Goede-Vrijdag-viering in onze Eibergse kerk. Het lijden dat stem mocht krijgen in stiltes, in het woord, in liederen en rituelen. In het lijden van Jezus, dat met zoveel mensen beleefd en gedeeld mocht worden, voelde ik mij voor het eerst dit jaar tot in het diepst van mijn ziel getroost.
De klokken luiden in het schemerduister
van de laatste vrijdag van de veertig dagen.
Veertig dagen van verlangen en verliezen,
van verwondingen en van verwondering
en vruchtbare en vruchteloze vragen
over de kleine en de grote dingen
waarover mijn hart verheugd wil zingen
of zijn lot bij God of mensen wil beklagen.
Ik zie de vele voeten zich voorzichtig voortbewegen
in de sporen die zich vormden in de stormen
van het leven: een weg, meerdere wegen
op hoop van zegen …
Het orgel zwijgt vooralsnog in alle klanken
en billen schuiven huiverend
over koude, harde, houten banken.
Het ritme van de adem wordt gezocht.
De eerste woorden in de leegte laten zich bewegen
tussen hoop en wanhoop: een onderdompeling
in ’t duister van de nachten zonder kleur. Een doop?
Ik wacht en luister naar de orgelpijpen in mineur
en naar het koor dat zingt: ‘Mijn God, mijn God, waarom
hebt Gij mij verlaten?’ De oude woorden boren gaten
in de gesloten deuren van mijn bang’ gemoed:
’t besef dat ieder mens toch sterven moet.
De kaarsen worden – een voor een – gedoofd.
En wij? Wij zingen van ’t dierbaar hoofd
vol bloed en wonden, bedekt met smaad en hoon.
En Hij, met op zijn hoofd een doornenkroon
– icoon van liefde, trouw en medeleven –
verbindt ons allen voor heel even in ons lijden aan dit leven.
Hij is om iedereen – dus ook om mij – bewogen.
Zijn liefdevolle blik hou ik in iedere donkere nacht voor ogen.
Ik wens ook u en jou de troost van Pasen toe.
© Netty Hengeveld
Recente reacties