Door: Netty Hengeveld

Ik wense ow een mantel
van engelenstof, zo lecht,
evarfd met dierbaore herinneringen
in raegenbaogpastel,
evoerd met ’t fluweelzachtste flanel
– zo warm en teder op ow blote,
huverende vel – .
En met een krage, hemelhoog,
um ow mangs te verschulen
at de wind opstök – kold en schrao -,
en i’j niet richtig wet of i’j eur
of owzelf heurt hulen.

* ‘schrao’ betekent schraal
* ‘richting’ betekent helemaal

Uit: Lachen en liepen in een buultjen, streektaalgedichtenbundel van Netty Hengeveld.

———————————————————————————————————————

Ik had mijn komst als nieuwe pastor in haar wijk aangekondigd en werd met een warme handdruk ontvangen. “Zal ik uw jas aannemen? Drinkt u koffie of thee?” Ze deed erg haar best voor mij. Uiteindelijk nam ze plaats: met een kaarsrechte rug en haar voeten keurig naast elkaar. Haar blik was onrustig. Ik keek haar aan en vertelde haar dat ik had gehoord dat ze in het ziekenhuis had gelegen. Dat klopte. Onzeker, zoekend naar woorden, legde ze uit wat er aan de hand was. Ze leek bang zich te vergissen. Toen er een dialectwoord in haar verhaal opdook, schakelde ik meteen over op de streektaal. Ik hoorde haar zucht van verlichting en zag haar houding gelijk ontspannen: “Oh, i’j könt ok plat praoten?”

Warme jas

Vanaf dat moment werd het gesprek vertrouwelijk. Ik was haar gelijke geworden. Voor haar generatie gold: het Nederlands was de taal die ‘netjes’ was en die je met hooggeplaatsten sprak: met de dokter, de pastoor, de dominee en de notaris. Maar je gevoelens, de dingen die je raakten, die besprak je met de mensen die ‘eigen’ waren. En dat deed je in je moedertaal. Nu pas kwamen haar woorden als vanzelf, ze kleurde haar hele levensverhaal moeiteloos in en schaamde zich niet voor haar tranen.

Het ABN was een haar aangeleerde taal, maar het Achterhoeks was voor haar de taal van de ervaring: de taal waarin ze opgroeide, waarin ze ooit haar eerste emoties had verwoord, waarin ze de waarden en normen van haar ouders had meekregen. Het was de taal waarin ze de liefde had leren kennen en ziekte en dood tegemoet had getreden. Die taal was voor haar als een vertrouwde, warme jas.

Huis

Volgens de twintigste-eeuwse filosoof Heidegger is taal dan ook iets wat zich laat zien in de ervaring, niet in theoretische kennis. Als je vele rijtjes Engels-Nederlands en Nederlands-Engels in je hoofd hebt gestampt, word je op school beloond met een vette voldoende. Maar daarmee kun je nog niet zeggen dat je de Engelse taal beheerst. Je hebt een stuk gereedschap in handen gekregen, dat wel, maar je moet er nog mee leren werken. Taal maak je je eigen door er iedere dag mee te werken en te worstelen. Niet in theorie, maar in het gewone alledaagse leven, met al het mooie en het lelijke dat daarbij hoort. En daarmee bouw je jezelf een huis, waarin je kunt wonen en van waaruit je op je eigen unieke manier je omgeving kunt verkennen. Met het jou vertrouwde vocabulaire geef je tijdelijke antwoorden op wezenlijke vragen, probeer je de zin van jouw leven of hét leven te duiden.

Muntstuk

Een tweede of derde taal (die geen moedertaal is) kan hooguit een tijdelijk onderkomen zijn. Een vakantiewoning, waarin je leeft op de versleten bank van een ander. Als je niet oppast, ga je ook praten als je huurbaas. Het valt me op hoe juryleden van talentenshows te pas en te onpas leenwoorden na-papagaaien: “Je ‘grown-man-swag’ moet nog groeien, je performance was ‘corney and cheesy’, de volgende keer ga je hem helemaal ‘slicen’”. Heidegger noemt dat ‘vervallenheid’: als je de taal van anderen overneemt en het als een muntstuk doorgeeft. “In het klakkeloos herhalen van woorden en beelden sta je niet meer stil bij de oorspronkelijke mogelijkheid die in de taal ontvouwd wordt,” zo stelt hij. “Taal is de voorafgaande sfeer van waaruit het ZIJN van de dingen ter sprake kan komen. Taal is het huis van het zijn.”

Andere werkelijkheid

In 2001 was ik zwanger van onze oudste. Of het door mijn walvissenpostuur kwam of doordat ik een foto had ontdekt van mijn overgrootmoeder, die helemaal opging in haar boek Jona, Gij en ik, weet ik niet, maar ik moest en zou naar de cursus ‘Jona’ in Elspeet. Daar werd dat Bijbelboek benaderd vanuit de Joodse mystiek en leerde ik de Joodse taalmystiek kennen met als leidende gedachte: de schepping is een taaluiting van de Eeuwige. De tweeëntwintig letters van het Hebreeuwse alfabet zijn verdichtingen van deze creatuur in medeklinkers. Klinkers worden in het Hebreeuwse schrift niet genoteerd, omdat dat uitingen van de geest zijn: vluchtige blaasgeluiden, die niet in dogma’s mogen stollen, maar die altijd in beweging blijven.

Mij sprak de archetypische werkelijkheid van de twintigste letter Reesh aan. De door kunstenaar en theoloog Ruud Bartlema geschilderde interpretatie van deze letter raakte mij: het is het teken dat zwanger is van het bewustzijn. Een reproductie van zijn Reesh-schilderij hangt in onze woonkamer en brengt een meditatieve, beschouwende sfeer. Het verwijst naar een andere werkelijkheid.

Thuiskomen

Ik ben geen filosoof, maar zou graag van u, als lezer van mijn overweging, vernemen of de joodse taalmystiek naar uw idee aansluit bij de Heideggeriaanse gedachte dat niet de mens, maar de taal de dingen aan het licht brengt. Taal wordt daarmee een transportmiddel: een bode van ‘de overzijde’.

Soms voel ik het zo als ik – als pastor en ritueel begeleider – woorden van troost zoek voor een begrafenis of crematie, voor een kerkdienst of voor iemand die om een persoonlijk gedicht vraagt. Als ik mij daarvoor openstel en associërend woorden laat opkomen, dan ontstaat er vaak vanzelf iets. Iets wat betekenis geeft. Tot mijn blijdschap ook aan anderen.

Zeker wanneer ik schrijf of dicht in de streektaal, hoor ik vaak “Wat kwam dat dichtebi’j!” Troost ervaren is een beetje thuiskomen. De thuistaal helpt je het leven zin te geven, maar kan ook veel betekenen in het wonder van de troost.